De laatste halte is een verhaal dat ik heb geschreven voor een schrijfwedstrijd in 2010. Ik was één van de winnaars en het verhaal is een jaar lang te beluisteren geweest in een bushalte op een transferium nabij Utrecht.
Het duurde
drie dagen voor het lichaam gevonden werd. Het was een wonder dat het niet
eerder was ontdekt, want het lag in de bosjes vlag achter het bushokje, maar toen
Tjeerd na een avondje stappen tot de conclusie kwam dat hij beter achter het
hokje kon kotsen dan in de laatste bus, struikelde hij er bijna over.
Hij was nog
nooit zo snel nuchter geweest al kon hij zijn ogen eerst niet geloven. De man
lag op zijn rug en Tjeerd dacht dat hij bewusteloos was tot zijn blik bleef
rusten op de bloederige rode snee dwars over de keel van het slachtoffer. Op
dat moment kwam al het bier dat hij die avond geconsumeerd had naar boven en
viel hij op zijn knieën naast het lijk, zijn lichaam schokkend van het
kokhalzen maar niet in staat iets anders te doen dan te wachten tot het voorbij
was.
Terwijl zijn
maag zich omdraaide trok zijn bewustzijn zich terug in een heel klein plekje
ergens in zijn achterhoofd en was het alsof hij zichzelf vanaf een afstand
bekeek. Hij vroeg zich af waarom hij vanavond weer zo veel gedronken had. Het
was niet de eerste keer dat hem dat overkwam, maar het was wel de eerste keer
dat hij niet in staat was gebleken naar huis te komen voor zijn maag het liet
afweten.
En het was
ook de eerste keer dat hij over een lijk was gestruikeld.
Hij
probeerde op te staan, maar zijn hoofd bonsde en zijn benen deden het niet
meer. Hij merkte dat zijn handen trilden en toen kwam er een nieuwe golf,
waardoor hij opnieuw voorover dubbel klapte. De wereld draaide om hem heen en
hij dacht dat hij flauw zou gaan vallen, maar dat bleef hem gelukkig bespaard.
Hulp, hij
had hulp nodig. Nog steeds voorover gebogen op zijn knieën graaide hij in zijn
achterzak naar zijn mobieltje tot hij zich realiseerde dat dat geen enkele zin
had, want hij was vergeten het op te laden. Dat had hij vanavond gemerkt toen
hij Mariska wilde bellen. Hij had gedacht dat ze ook wel in Het Keldertje zou
zijn, en toen het over elven werd en ze nog steeds niet was komen opdagen, had
hij geprobeerd haar te bereiken, maar zijn mobiel had het na één keer proberen
opgegeven.
Hij
kokhalsde nog een keer, maar zijn maag was leeg en hij proefde de zurige smaak
van bier in zijn mond. Hij keek naar het lichaam; het gezicht wit als stopverf,
de donkere streep over de hals scherp afstekend tegen de huid. Zijn hart bonsde
in zijn keel. Politie. Hij moest naar de politie.
Hij
probeerde weer op te krabbelen, maar nog steeds werkten zijn benen niet
helemaal zoals ze zouden moeten. Hij probeerde om hulp te roepen, maar er kwam
slechts een schor gekraak uit zijn keel.
En toen viel
zijn blik op de schoenen. Hij had niemand horen komen, maar dat kon hem niet
schelen. Hier was hulp, hier was iemand die misschien een mobieltje bij zich
had. Opluchting overspoelde hem.
Zijn blik
gleed omhoog, over de spijkerbroek, het leren jack en het mes in de rechterhand
van de man.
Het zou nog
veel langer duren voor het lichaam opnieuw werd ontdekt.
Caroline van
der Velde © 2010
No comments:
Post a Comment