Toen ik een jaar of zestien was, werden we van ziekenfonds
ineens particulier. Voor dokter- en tandartsbezoek betekende het vooral dat je
vanaf dat moment ineens op afspraak kon komen. Je belde gewoon op, sprak een
tijd af, en met een beetje geluk hoefde je nooit meer langer dan een minuut of
tien te wachten.
De tandarts met de worstvingers had zich inmiddels op onze
kosten op een tropisch eiland teruggetrokken en zijn opvolger was een klein,
donker en vooral zenuwachtig mannetje, dat aanvankelijk een verbetering leek te
zijn, maar die, nadat hij in mijn rommelige mond had rond getuurd, danig
bedenkelijk begon te kijken. Behandelingen werden steeds langer en vervelender,
maar ik bleef trouw ieder half jaar gaan, zelfs toen dat van mijn eigen
verzekering al lang niet meer nodig was. Het trauma groeide echter en het was
niet zozeer de pijn (want inmiddels hoorden verdovingen bij zowat elke
behandeling en was het alleen vervelend dat je soms uren later nog liep te
kwijlen zonder dat je het merkte), maar de tandartsstoelen werden steeds
geavanceerder en voor de tandarts ergonomisch steeds meer verantwoord, zodat je
tijdens de behandeling niet zomaar meer kon zitten, maar vrijwel ondersteboven
werd getakeld.
Nu heb ik als kind altijd geleerd om NOOIT, maar dan ook helemaal
NOOIT, met iets in je mond op je rug te gaan liggen, want de kans was dan heel
groot dat je zou kunnen STIKKEN. Je kunt je dus mijn afschuw voorstellen
wanneer de tandarts de stoel zowat ondersteboven kantelt en met allerlei kleine
boortjes en frutseltjes in mijn mond bezig gaat zitten wezen. Er gingen klemmen
in en afzuigers van het formaat stofzuigerslang en de behandelingen begonnen
steeds langer te duren. De climax kwam toen het kereltje een keer heel
zenuwachtig riep dat ik nu echt helemaal niet mocht bewegen, want dat het dan
helemaal NOOIT meer goed zou komen.
Toen ik een jaar of dertig was, had ik het echt gehad. Ik bleef
de volgende afspraak maar uitstellen en voor ik het wist was ik vijfendertig en
begon het meeste amalgaam langzaam af te brokkelen. Toen er op een kwade dag
een vulling ter grote van een klein rotsblok uit mijn mond viel, werd het
duidelijk dat het de hoogste tijd was voor een complete orale verbouwing. Goede
raad was echter duur, want naar dat zenuwachtige mannetje wilde ik echt nooit
meer terug.
Gelukkig voor mij deed rond die tijd het fenomeen
‘angsttandarts’ zijn intrede. Het bleek plotseling dat ik niet de enige was die
trauma’s had overgehouden aan de tandartsbehandelingen uit hun jeugd en het
toeval wilde dat er zich juist in mijn woonplaats net zo één had gevestigd.
Het was óf een afspraak maken voor deze nieuwe manier van
tandherstel óf er uit gaan zien als een dakloze cracksnuiver, dus die keus was
snel gemaakt
.
De angsttandarts bleek een heel lieve man, die over een periode
van een aantal maanden zorgde dat alle oude amalgaamvullingen voorgoed verleden
tijd werden en dat mijn gebit weer keurig werd opgeknapt. Dat was een hele
opluchting. Ik ging nog steeds niet fluitend naar de tandarts, maar in ieder
geval was de stress weer enigszins beheersbaar en de toekomst zag er, althans
wat het tandheelkundig gebeuren betreft, rooskleurig uit.
Tot de angsttandarts plotseling overleed. Dat deed hij niet expres, en voor hem was het natuurlijk vreselijk, maar ik was
meteen weer terug bij af. Zijn collega die de patiënten overnam verzekerde mij
dat het allemaal wel goed zou komen, want zowel hij als zijn assistente hadden
een reanimatiecursus gevolgd. Uiteraard gaf mij dat heel wat rust.
Vele kronen, bruggen en een danig verminderd banksaldo
later, verdween ook deze tandarts weer, in dit geval niet naar de eeuwige
jachtvelden, maar naar Utrecht. Ik veronderstel dat hij inmiddels ook op mijn
kosten een vliegbrevet aan het halen is.
De volgende was een Belgische tandarts. Hij had een heel
charmant accent en verzekerde me dat hij het volgende vullinkje wel even zou
plaatsen, waarna hij drie kwartier met beitels en klopboren aan de slag ging
omdat het wortelkanaal dat hij moest herstellen op onverklaarbare wijze
verdwenen was. Het kostte een tweede afspraak en nog meer gebeitel voor hij het
uiteindelijk had gevonden en bleek dat er weer een kroon moest worden gezet.
Inmiddels is hij met de noorderzon vertrokken. Of dat iets
met mijn verdwenen kanalen te maken had, weet ik niet, maar ook hij heeft een
klein autootje aan mij verdiend en ik verdenk hem ervan dat hij met zijn
voorgangers op een zonnig tropisch eiland aan het paragliden is.
Ik heb nu weer een nieuwe tandarts. Ik ken hem nog niet zo
goed, want nadat hij alles van diverse kanten had gefotografeerd en een aantal vullingen
had vervangen (op naar het vliegbrevet), stuurde hij me meteen naar de
kaakchirurg omdat ik een ontsteking had onder een kroon en die moest toch echt
verwijderd worden, anders zou ik de kroon verliezen. Je ziet, er wordt hier
goed meegedacht.
Hoewel ik erg tegen de behandeling van de kaakchirurg opzag,
viel het uiteindelijk mee. De kaakchirurg bleek dit keer van Duitse origine met
een accent als dat van Prins Bernhard en hij was mooi groot en blond. Niet dat
dat helpt als je met je mond open gehecht ligt te worden, maar het kan
natuurlijk altijd erger.
Hoe het verder zal gaan, weet ik niet. Mijn huidige tandarts
heeft al geconstateerd dat mijn voortanden nogal scheef staan, en ik zag al
dollartekens in zijn ogen, want tegenwoordig wordt ook dames van een zekere
leeftijd een beugeltje aangesmeerd. Eén ding weet ik echter zeker: wat er ook
nog aan mijn brokkeltjes verspijkerd moet gaan worden, nooit, maar dan ook
helemaal nooit, zal je mij met een beugeltje in mijn mond rond zien lopen. Het
geld daarvoor geef ik dan liever uit aan het halen van mijn eigen vliegbrevet.