I'm a grumpy old woman who likes to read










Thursday, December 12, 2013

Tandartsleed (2)


Toen ik een jaar of zestien was, werden we van ziekenfonds ineens particulier. Voor dokter- en tandartsbezoek betekende het vooral dat je vanaf dat moment ineens op afspraak kon komen. Je belde gewoon op, sprak een tijd af, en met een beetje geluk hoefde je nooit meer langer dan een minuut of tien te wachten.

De tandarts met de worstvingers had zich inmiddels op onze kosten op een tropisch eiland teruggetrokken en zijn opvolger was een klein, donker en vooral zenuwachtig mannetje, dat aanvankelijk een verbetering leek te zijn, maar die, nadat hij in mijn rommelige mond had rond getuurd, danig bedenkelijk begon te kijken. Behandelingen werden steeds langer en vervelender, maar ik bleef trouw ieder half jaar gaan, zelfs toen dat van mijn eigen verzekering al lang niet meer nodig was. Het trauma groeide echter en het was niet zozeer de pijn (want inmiddels hoorden verdovingen bij zowat elke behandeling en was het alleen vervelend dat je soms uren later nog liep te kwijlen zonder dat je het merkte), maar de tandartsstoelen werden steeds geavanceerder en voor de tandarts ergonomisch steeds meer verantwoord, zodat je tijdens de behandeling niet zomaar meer kon zitten, maar vrijwel ondersteboven werd getakeld.

Nu heb ik als kind altijd geleerd om NOOIT, maar dan ook helemaal NOOIT, met iets in je mond op je rug te gaan liggen, want de kans was dan heel groot dat je zou kunnen STIKKEN. Je kunt je dus mijn afschuw voorstellen wanneer de tandarts de stoel zowat ondersteboven kantelt en met allerlei kleine boortjes en frutseltjes in mijn mond bezig gaat zitten wezen. Er gingen klemmen in en afzuigers van het formaat stofzuigerslang en de behandelingen begonnen steeds langer te duren. De climax kwam toen het kereltje een keer heel zenuwachtig riep dat ik nu echt helemaal niet mocht bewegen, want dat het dan helemaal NOOIT meer goed zou komen.

Toen ik een jaar of dertig was, had ik het echt gehad. Ik bleef de volgende afspraak maar uitstellen en voor ik het wist was ik vijfendertig en begon het meeste amalgaam langzaam af te brokkelen. Toen er op een kwade dag een vulling ter grote van een klein rotsblok uit mijn mond viel, werd het duidelijk dat het de hoogste tijd was voor een complete orale verbouwing. Goede raad was echter duur, want naar dat zenuwachtige mannetje wilde ik echt nooit meer terug.

Gelukkig voor mij deed rond die tijd het fenomeen ‘angsttandarts’ zijn intrede. Het bleek plotseling dat ik niet de enige was die trauma’s had overgehouden aan de tandartsbehandelingen uit hun jeugd en het toeval wilde dat er zich juist in mijn woonplaats net zo één had gevestigd.

Het was óf een afspraak maken voor deze nieuwe manier van tandherstel óf er uit gaan zien als een dakloze cracksnuiver, dus die keus was snel gemaakt
.
De angsttandarts bleek een heel lieve man, die over een periode van een aantal maanden zorgde dat alle oude amalgaamvullingen voorgoed verleden tijd werden en dat mijn gebit weer keurig werd opgeknapt. Dat was een hele opluchting. Ik ging nog steeds niet fluitend naar de tandarts, maar in ieder geval was de stress weer enigszins beheersbaar en de toekomst zag er, althans wat het tandheelkundig gebeuren betreft, rooskleurig uit.

Tot de angsttandarts plotseling overleed. Dat deed hij niet expres, en voor hem was het natuurlijk vreselijk, maar ik was meteen weer terug bij af. Zijn collega die de patiënten overnam verzekerde mij dat het allemaal wel goed zou komen, want zowel hij als zijn assistente hadden een reanimatiecursus gevolgd. Uiteraard gaf mij dat heel wat rust.

Vele kronen, bruggen en een danig verminderd banksaldo later, verdween ook deze tandarts weer, in dit geval niet naar de eeuwige jachtvelden, maar naar Utrecht. Ik veronderstel dat hij inmiddels ook op mijn kosten een vliegbrevet aan het halen is.

De volgende was een Belgische tandarts. Hij had een heel charmant accent en verzekerde me dat hij het volgende vullinkje wel even zou plaatsen, waarna hij drie kwartier met beitels en klopboren aan de slag ging omdat het wortelkanaal dat hij moest herstellen op onverklaarbare wijze verdwenen was. Het kostte een tweede afspraak en nog meer gebeitel voor hij het uiteindelijk had gevonden en bleek dat er weer een kroon moest worden gezet.

Inmiddels is hij met de noorderzon vertrokken. Of dat iets met mijn verdwenen kanalen te maken had, weet ik niet, maar ook hij heeft een klein autootje aan mij verdiend en ik verdenk hem ervan dat hij met zijn voorgangers op een zonnig tropisch eiland aan het paragliden is.

Ik heb nu weer een nieuwe tandarts. Ik ken hem nog niet zo goed, want nadat hij alles van diverse kanten had gefotografeerd en een aantal vullingen had vervangen (op naar het vliegbrevet), stuurde hij me meteen naar de kaakchirurg omdat ik een ontsteking had onder een kroon en die moest toch echt verwijderd worden, anders zou ik de kroon verliezen. Je ziet, er wordt hier goed meegedacht.

Hoewel ik erg tegen de behandeling van de kaakchirurg opzag, viel het uiteindelijk mee. De kaakchirurg bleek dit keer van Duitse origine met een accent als dat van Prins Bernhard en hij was mooi groot en blond. Niet dat dat helpt als je met je mond open gehecht ligt te worden, maar het kan natuurlijk altijd erger.

Hoe het verder zal gaan, weet ik niet. Mijn huidige tandarts heeft al geconstateerd dat mijn voortanden nogal scheef staan, en ik zag al dollartekens in zijn ogen, want tegenwoordig wordt ook dames van een zekere leeftijd een beugeltje aangesmeerd. Eén ding weet ik echter zeker: wat er ook nog aan mijn brokkeltjes verspijkerd moet gaan worden, nooit, maar dan ook helemaal nooit, zal je mij met een beugeltje in mijn mond rond zien lopen. Het geld daarvoor geef ik dan liever uit aan het halen van mijn eigen vliegbrevet.

Monday, December 09, 2013

Tandartsleed (1)


Ik stam nog uit de tijd dat je als ziekenfondspatiënt precies ieder half jaar naar de tandarts moest, want dan bleef je gesaneerd, zoals dat toen heette. Liet je de termijn verlopen dan moest je de eerstvolgende behandeling (die natuurlijk behoorlijk duur zou gaan uitvallen), geheel zelf bekostigen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog had niemand het erg breed, dus hoezeer mijn zus en ik er ook onderuit probeerden te komen, ieder half jaar werden we weer naar een soort onderaardse donkere kamer zonder ramen, die als wachtkamer dienstdeed, meegesleurd, waar we vervolgens allereerst een uurtje of drie moesten wachten. Als ziekenfondspatiënt kon je namelijk geen afspraak maken omdat je daar niet chique genoeg voor was, maar je moest op het spreekuur komen.

Het spreekuur duurde van vijf tot zes, maar er waren altijd zoveel ziekenfondspatiënten, dat je er altijd  om een uur of twee moest zijn om verzekerd te zijn van een behandeling. En helaas, vroeger dan vijf uur begon de tandarts voor de ziekenfondspatiënten nooit. Zelfs op de zeldzame middagen dat het wel eens rustig was, moest je geduldig blijven zitten tot vijf uur en wanneer er geen particuliere patiënten waren, verdween de tandarts gewoon in een ander krocht van het gebouw  om rustig thee te drinken en de krant te lezen, of misschien beleefde hij wel vrolijke uurtjes met mevrouw Tandarts. Wie zal het zeggen? Maar zodra zich een particuliere patiënt aandiende, was hij altijd razendsnel weer terug in de spreekkamer. Natuurlijk, want van die patiënten bekostigde hij voor het grootste deel zijn tweede huis in Frankrijk, zijn boot en later, toen hij ook nog eens op onze kosten zijn vliegbrevet had gehaald, zijn vliegtuigje, waarmee hij ongetwijfeld naar dat tweede huis in Frankrijk heen en weer vloog. Wanneer wij dan eindelijk aan de beurt waren, kon je ons letterlijk opvegen van de stress.

De tandarts was een enorme kerel met handen als hammen en vingers als flink uit de kluiten gewassen knakworsten, waarmee hij de kindermonden lekker ver kon open wringen. Hij vond altijd gaatjes, want in die tijd bestonden er nog geen mondhygiënisten, dus niemand vertelde je ooit hoe je precies moest poetsen en hoe belangrijk dat was. Melkgebitten werden nooit gepoetst, want die tanden vielen er toch uit.  Pas wanneer je begon te wisselen werd je een tandenborstel uitgereikt, maar je wist niet hoe je goed moest poetsen, dus tegen de tijd dat je besefte hoe je het moest doen en je je het belang daarvan realiseerde, was het kwaad al geschied. “Bovendien,” zo wist iedere volwassene je te vertellen, “tegen dat je 25 bent, heb je toch een vals gebit.” Er waren mensen die van hun ouders een prothese als huwelijkscadeau kregen, zodat ze op de trouwfoto tenminste konden lachen.

De tandarts kon ook flink te keer gaan als je bang was of ging huilen, dus je paste wel op om dat te doen. Aan verdoven werd ook niet gedaan, dat was voorbehouden aan particuliere patiënten. De tandarts boorde gewoon door tot hij de zenuw raakte en je daardoor een zeer ongecontroleerde beweging maakte en zowat in de tl-buizen sprong, waarna hij de zenuw nog eens een paar keer aanporde met zijn boor om er zeker van te zijn dat hij echt op de juiste plaats zat. Daarna werd er een flinke dot amalgaam in het gat gepropt. Zo nodig werd de procedure bij nog 4 of 5 andere kiezen herhaald. Na de behandeling mocht je de rest van de dag niet meer eten, maar dat werd ruimschoots vergoed doordat je zoveel amalgaam had binnengekregen dat je toch al geen honger meer had. Een nieuwe vulling werd nooit in het juiste model geslepen zoals tegenwoordig bij vullingen die van kunsthars worden gemaakt.

“Gewoon een beetje knarsen, dan komt het vanzelf goed,” verzekerde de tandarts. Nog dagen later vielen er kruimels amalgaam uit je mond. Het mag een wonder heten dat we niet allemaal overleden aan kwikvergiftiging.

Ging op jonge leeftijd je moeder mee, zodat je in ieder geval nog enig idee had van veiligheid, vanaf een jaar of twaalf moest je het zelf maar uitzoeken. Bij alle ellende kwam ook nog eens dat onze saneringsperioden net in de kerstvakantie en in de grote vakantie afliepen, zodat er altijd een flinke domper op mijn vakantievooruitzichten werd gezet.

Heel goed begrijp ik het jongetje, dat op een keer onder oorverdovend gekrijs in de vinger van de tandarts beet. Hij mocht daar nooit meer terugkomen. Ik wou dat ik dat zelf ook had gedurfd.

(wordt vervolgd)

Friday, September 06, 2013

HIER IS NIETS TE HALEN


In het dorp waar ik werk wordt een nieuw winkelcentrum gebouwd. De oude dorpskern, waar het altijd gezellig winkelen was, met wat kleine winkeltjes en een AH gaat verdwijnen, want de gemeente is uitgeroepen tot “groeigemeente” en dat betekent dat er gebouwd moet worden. Bomen zijn gekapt, er zijn nieuwe rotondes gebouwd, de garage die ook in het centrum stond, is verplaatst naar één van die rotondes en ziet er nu met zijn glazen puien uit als een enorme glimmende bruiloftstaart, kortom, het kleinschalige dat het dorp zo aantrekkelijk maakte, is langzaam aan het verdwijnen. Het doet er niet toe dat het land bijna failliet is, dat er langs de snelwegen kantoorgebouwen leegstaan en dat de werkeloosheid hoogtij viert, gebouwd moet er worden.

Het nieuwe bouwproject werd voorafgegaan door de plaatsing van een aantal bouwketen, die, omdat het eigenlijk gewoon containers zijn, tegenwoordig gemakkelijk verplaatst kunnen worden. Omdat zo’n bouwplaats natuurlijk aantrekkelijk is voor inbrekers, werden er om de keten hoge hekken geplaatst en werden er overal schijnwerpers aangebracht.

De eerste weken ging het allemaal goed. Langzamerhand zag je het nieuwe centrum groter worden en vrachtwagens reden af en aan. Maar blijkbaar ging het ’s nachts allemaal niet zo erg van een leien dakje, want op een ochtend stond er met grote letter op één van de bouwketen geschilderd: HIER IS NIETS TE HALEN.

Zo’n opmerking maakt me nieuwsgierig. Was er ondanks de hekken toch ’s nachts ingebroken? Was inmiddels alles al weggehaald door enge mannen met bivakmutsen op? Of was alles weggehaald door de bouwvakkers zelf omdat er toch niets te halen viel? Ik had er geen idee van, maar elke ochtend als ik er langs reed, vroeg ik me toch af, waarom die woorden ineens op de keet waren verschenen.

Een paar weken later kwam ik op een ochtend langs  en bleek de N van NIETS te zijn weggekrabd, zodat er nu stond: HIER VALT IETS TE HALEN. Mijn nieuwsgierigheid werd groter. Hadden de enge mannen met bivakmutsen dat gedaan? Of waren het ondeugende scholieren die op deze manier lieten zien, dat die hekken eigenlijk helemaal niets te betekenen hadden? Of, en dat vond ik eigenlijk nog een leuker idee, hadden de bouwvakkers het zelf gedaan om de enge mannen met bivakmutsen om de tuin te leiden? Het bleef me bezighouden.

Het duurde niet lang voor het opschrift weer veranderde. Een paar dagen na de eerste wijziging, stond er ineens een F op de plaats van de verdwenen N. HIER VALT FIETS TE HALEN. Curiouser and curiouser” zou Alice hebben gezegd, maar de wijzigingen waren nog niet ten einde. Iemand moet hebben gevonden dat deze zin toch niet zo lekker liep, want vanochtend stond er het woordje EEN bijgeschreven, zodat het nu duidelijk was: HIER VALT EEN FIETS TE HALEN.

Mijn verbeelding sloeg weer op hol. Als het die mannen met de bivakmutsen waren, hoe wisten ze dan dat er een fiets in de keet stond? Als het de eigenaar van de fiets was die het opschrift had bedacht, waarom zou hij dan adverteren dat zijn fiets in de keet stond? Of waren het weer die hanggroepjongeren, die lieten zien, dat ze nog steeds niet door hekken werden tegengehouden?

Het begint zo langzamerhand een kleine obsessie te worden. Wat staat er morgen op de keet? Misschien zou ik gewoon ’s avonds eens langs moeten rijden, om te kijken of ik kan ontdekken wie het doet. Maar eigenlijk durf ik dat niet. Stel dat het die enge mannen met bivakmutsen zijn. Die hanggroepjongeren kan ik wel aan, maar bivakmutsen ……..

Ik ga de kleine dorpskern missen, maar ja, de vooruitgang kun je niet tegenhouden. Ik weet niet of ik wel aan het nieuwe winkelcentrum ga wennen. Ik ben inmiddels een dame van een zekere leeftijd en die houden niet meer zo van veranderingen. Maar wat ik nooit had gedacht, ik zal ook die bouwkeet gaan missen.