Ik stam nog uit de tijd dat je als ziekenfondspatiënt precies
ieder half jaar naar de tandarts moest, want dan bleef je gesaneerd, zoals dat
toen heette. Liet je de termijn verlopen dan moest je de eerstvolgende
behandeling (die natuurlijk behoorlijk duur zou gaan uitvallen), geheel zelf
bekostigen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog had niemand het erg breed,
dus hoezeer mijn zus en ik er ook onderuit probeerden te komen, ieder half jaar
werden we weer naar een soort onderaardse donkere kamer zonder ramen, die als
wachtkamer dienstdeed, meegesleurd, waar we vervolgens allereerst een uurtje of
drie moesten wachten. Als ziekenfondspatiënt
kon je namelijk geen afspraak maken omdat je daar niet chique genoeg voor was,
maar je moest op het spreekuur komen.
Het spreekuur duurde van vijf tot zes, maar er waren altijd
zoveel ziekenfondspatiënten, dat je er altijd
om een uur of twee moest zijn om verzekerd te zijn van een behandeling. En
helaas, vroeger dan vijf uur begon de tandarts voor de ziekenfondspatiënten
nooit. Zelfs op de zeldzame middagen dat het wel eens rustig was, moest je
geduldig blijven zitten tot vijf uur en wanneer er geen particuliere patiënten
waren, verdween de tandarts gewoon in een ander krocht van het gebouw om rustig thee te drinken en de krant te
lezen, of misschien beleefde hij wel vrolijke uurtjes met mevrouw Tandarts. Wie zal
het zeggen? Maar zodra zich een particuliere patiënt aandiende, was hij altijd
razendsnel weer terug in de spreekkamer. Natuurlijk, want van die patiënten bekostigde
hij voor het grootste deel zijn tweede huis in Frankrijk, zijn boot en later,
toen hij ook nog eens op onze kosten zijn vliegbrevet had gehaald, zijn
vliegtuigje, waarmee hij ongetwijfeld naar dat tweede huis in Frankrijk heen en
weer vloog. Wanneer wij dan eindelijk aan de beurt waren, kon je ons letterlijk
opvegen van de stress.
De tandarts was een enorme kerel met handen als hammen en
vingers als flink uit de kluiten gewassen knakworsten, waarmee hij de
kindermonden lekker ver kon open wringen. Hij vond altijd gaatjes, want in die
tijd bestonden er nog geen mondhygiënisten, dus niemand vertelde je ooit hoe je
precies moest poetsen en hoe belangrijk dat was. Melkgebitten werden nooit
gepoetst, want die tanden vielen er toch uit. Pas wanneer je begon te wisselen werd je een
tandenborstel uitgereikt, maar je wist niet hoe je goed moest poetsen, dus
tegen de tijd dat je besefte hoe je het moest doen en je je het belang daarvan
realiseerde, was het kwaad al geschied. “Bovendien,” zo wist iedere volwassene
je te vertellen, “tegen dat je 25 bent, heb je toch een vals gebit.” Er waren
mensen die van hun ouders een prothese als huwelijkscadeau kregen, zodat ze op
de trouwfoto tenminste konden lachen.
De tandarts kon ook flink te keer gaan als je bang was of
ging huilen, dus je paste wel op om dat te doen. Aan verdoven werd ook niet
gedaan, dat was voorbehouden aan particuliere patiënten. De tandarts boorde
gewoon door tot hij de zenuw raakte en je daardoor een zeer ongecontroleerde
beweging maakte en zowat in de tl-buizen sprong, waarna hij de zenuw nog eens
een paar keer aanporde met zijn boor om er zeker van te zijn dat hij echt op de
juiste plaats zat. Daarna werd er een flinke dot amalgaam in het gat gepropt.
Zo nodig werd de procedure bij nog 4 of 5 andere kiezen herhaald. Na de
behandeling mocht je de rest van de dag niet meer eten, maar dat werd
ruimschoots vergoed doordat je zoveel amalgaam had binnengekregen dat je toch
al geen honger meer had. Een nieuwe vulling werd nooit in het juiste model
geslepen zoals tegenwoordig bij vullingen die van kunsthars worden gemaakt.
“Gewoon een beetje knarsen, dan komt het vanzelf goed,”
verzekerde de tandarts. Nog dagen later vielen er kruimels amalgaam uit je
mond. Het mag een wonder heten dat we niet allemaal overleden aan kwikvergiftiging.
Ging op jonge leeftijd je moeder mee, zodat je in ieder
geval nog enig idee had van veiligheid, vanaf een jaar of twaalf moest je het
zelf maar uitzoeken. Bij alle ellende kwam ook nog eens dat onze
saneringsperioden net in de kerstvakantie en in de grote vakantie afliepen,
zodat er altijd een flinke domper op mijn vakantievooruitzichten werd gezet.
Heel goed begrijp ik het jongetje, dat op een keer onder
oorverdovend gekrijs in de vinger van de tandarts beet. Hij mocht daar nooit
meer terugkomen. Ik wou dat ik dat zelf ook had gedurfd.
(wordt vervolgd)
No comments:
Post a Comment