Het is de eerste dag van de grote vakantie en ik voel me beroerd. Niet een klein beetje, maar een groot beetje.Vanochtend duizelig opgestaan, mijn darmen zijn van streek en ik vraag me af of dit nu het corona-virus is. Het zweet breekt me uit.
Ik besluit toch maar op te staan. Stel dat ik naar de eerste hulp moet, dan in ieder geval aangekleed.
Tegen de tijd dat ik wat water heb gedronken en een paar boterhammen heb gegeten, voel ik me iets beter. Ik beef alleen nog, want ik ben nog niet over de schrik heen. De kat is ook uit zijn doen. Normaal spelen we altijd even en is etenstijd een klein feestje voor hem, nu kwak ik zijn eten snel in de bak, geef hem schoon water en vergeet zijn snoepje. Ik ga eerst weer een poosje zitten. Als het geen corona is, dan toch een hartaanval.
Ik open het keukenraam en frisse lucht voelt ook wel weer goed. Een oxazepammetje dan maar? Waarom niet, als het een paniekaanval is, zal het zeker helpen en als het wat ernstiger is niet.
Ik ga maar weer een poosje zitten en doe een hazenslaapje. Daarna voel ik me nog steeds wiebelig, maar op dit moment niet meer alsof ik elk moment ter aarde kan storten. Het kon natuurlijk ook zijn dat ik wat te weinig water had gedronken. Nu ik een zekere leeftijd heb bereikt, merk ik vaker dat ik wel eens vergeet te drinken.
Als doorgewinterde hypochonder heb ik in mijn leven al aardig wat meegemaakt en ik ben ook een expert geworden in symptomen zoeken op het internet. Dat doe ik tegenwoordig trouwens eigenlijk nooit meer. De ziektes die ik dan denk te hebben zijn vaak nog veel erger dan wat ik zelf al had bedacht, dus dat maakt de zaak alleen maar erger. Ik weet dat ik een enorme hypochonder ben, maar ook dat helpt niet, want ook hypochonders worden ooit wel een keer ziek en wie zegt er dat dat nu niet het geval is?
Eén ding geeft me nog een sprankje hoop. Ieder jaar als ik de zomervakantie weer heb gehaald, na een jaar tieners lesgeven en alle perikelen die daar bij horen, ben ik ziek, zwak en misselijk, of krijg ik een zware verkoudheid. Ik weet het altijd uit te stellen tot de eerste dag, dat weer wel dan, maar het is steevast hetzelfde liedje. Je kunt er letterlijk de klok op gelijk zetten. Afgelopen voorjaarsvakantie was het ook meteen de eerste zaterdag raak. Zwaar verkouden (of was dat toen misschien al de corona?) en daar ging mijn weekje vakantie. Ik ken collega's die altijd in het weekend een migraine-aanval hebben, nog erger dus.
Vanaf begin maart heb ik vanuit huis gewerkt. Ik kon de eerste weken samen met alle collega's digitaal lesgeven en aangezien ik graag met computers werk, was dat, afgezien van de dreiging van het virus, eigenlijk helemaal niet vervelend, maar toen het langer ging duren en ik de laatste weken eigenlijk nog de enige was die op afstand lesgaf, werd het steeds zwaarder. Ik miste mijn leerlingen, maar nog niet genoeg om alweer fysiek les te gaan geven en gelukkig was daar gezien mijn leeftijd alle begrip voor en kon ik nog even doorgaan, zelfs na 1 juli toen we eigenlijk alles al weer normaal mochten doen. Gek genoeg miste ik ook mijn reistijd (met en zonder files), iedere dag totaal zo'n anderhalf uur, maar dat zag ik aanvankelijk ook als een voordeel omdat ik die tijd kon benutten om leerlingen die buiten de boot dreigden te vallen extra online bij te spijkeren. Kortom, digitaal lesgeven was voor mij echt geen straf, maar ik merkte wel dat ik veel meer uren draaide dan wanneer ik voor de klas kon staan, want je ging nooit meer gewoon van je werk naar huis. Ik heb het "geluk" dat ik alleen woon, dus er was ook nooit iemand die zei dat ik er nu maar eens even mee moest ophouden en moest gaan relaxen.
Inmiddels schijnen de corona-besmettingen, in ons land althans, af te zwakken en besloot ik vorige week toch weer de eindvergaderingen fysiek op school te gaan bijwonen. Na 4 maanden thuiszitten en vrijwel niemand zien (behalve dan via Zoom en Teams) en de redelijk gunstige ontwikkelingen in ons land, dacht ik dat het wel weer zou moeten kunnen, dus voorzien van de nodige ontsmettende handgel begaf ik me dan toch eindelijk weer naar school.
Het was veel spannender dan ik had gedacht. De meeste collega's hielden zich niet aan de extra afstand en binnen de kortste keren hingen er alweer mensen over je heen en hoe fijn ik het vond om toch weer een klein beetje in het normale leven te staan, de afgelopen vier dagen waren behoorlijk zwaar. En dan heb ik het nog niet eens over de afgelopen vier maanden, toen ik elke ochtend wakker werd met het gevoel of ik een betonblok op mijn maag had liggen en ik niet het idee had dat ik ook maar een seconde kon verslappen wanneer ik even buiten was of voor de broodnodige etenswaren even naar de supermarkt moest gaan. Ik ben trouwens ook veel te weinig buiten geweest.
Een echte ziekte of de zoveelste paniekaanval, op dit moment weet ik het niet. Ik heb trouwens wel weer dit stukje zitten schrijven zonder al te veel typefouten, dus misschien komt het nog goed. Duimen maar. Misschien moet ik gewoon weer eens Three Men in a Boat van Jerome K. Jerome gaan herlezen. Het begin is behoorlijk herkenbaar .....
There were four of us—George, and William Samuel Harris, and myself, and Montmorency. We were sitting in my room, smoking, and talking about how bad we were—bad from a medical point of view I mean, of course.
We were all feeling seedy, and we were getting quite nervous about it. Harris said he felt such extraordinary fits of giddiness come over him at times, that he hardly knew what he was doing; and then George said that he had fits of giddiness too, and hardly knew what he was doing. With me, it was my liver that was out of order. I knew it was my liver that was out of order, because I had just been reading a patent liver-pill circular, in which were detailed the various symptoms by which a man could tell when his liver was out of order. I had them all.
It is a most extraordinary thing, but I never read a patent medicine advertisement without being impelled to the conclusion that I am suffering from the particular disease therein dealt with in its most virulent form. The diagnosis seems in every case to correspond exactly with all the sensations that I have ever felt.
I remember going to the British Museum one day to read up the treatment for some slight ailment of which I had a touch—hay fever, I fancy it was. I got down the book, and read all I came to read; and then, in an unthinking moment, I idly turned the leaves, and began to indolently study diseases, generally. I forget which was the first distemper I plunged into—some fearful, devastating scourge, I know—and, before I had glanced half down the list of “premonitory symptoms,” it was borne in upon me that I had fairly got it.
I sat for awhile, frozen with horror; and then, in the listlessness of despair, I again turned over the pages. I came to typhoid fever—read the symptoms—discovered that I had typhoid fever, must have had it for months without knowing it—wondered what else I had got; turned up St. Vitus’s Dance—found, as I expected, that I had that too,—began to get interested in my case, and determined to sift it to the bottom, and so started alphabetically—read up ague, and learnt that I was sickening for it, and that the acute stage would commence in about another fortnight. Bright’s disease, I was relieved to find, I had only in a modified form, and, so far as that was concerned, I might live for years. Cholera I had, with severe complications; and diphtheria I seemed to have been born with. I plodded conscientiously through the twenty-six letters, and the only malady I could conclude I had not got was housemaid’s knee.
I felt rather hurt about this at first; it seemed somehow to be a sort of slight. Why hadn’t I got housemaid’s knee? Why this invidious reservation? After a while, however, less grasping feelings prevailed. I reflected that I had every other known malady in the pharmacology, and I grew less selfish, and determined to do without housemaid’s knee. Gout, in its most malignant stage, it would appear, had seized me without my being aware of it; and zymosis I had evidently been suffering with from boyhood. There were no more diseases after zymosis, so I concluded there was nothing else the matter with me.
I sat and pondered. I thought what an interesting case I must be from a medical point of view, what an acquisition I should be to a class! Students would have no need to “walk the hospitals,” if they had me. I was a hospital in myself. All they need do would be to walk round me, and, after that, take their diploma.
Then I wondered how long I had to live. I tried to examine myself. I felt my pulse. I could not at first feel any pulse at all. Then, all of a sudden, it seemed to start off. I pulled out my watch and timed it. I made it a hundred and forty-seven to the minute. I tried to feel my heart. I could not feel my heart. It had stopped beating. I have since been induced to come to the opinion that it must have been there all the time, and must have been beating, but I cannot account for it. I patted myself all over my front, from what I call my waist up to my head, and I went a bit round each side, and a little way up the back. But I could not feel or hear anything. I tried to look at my tongue. I stuck it out as far as ever it would go, and I shut one eye, and tried to examine it with the other. I could only see the tip, and the only thing that I could gain from that was to feel more certain than before that I had scarlet fever.
I had walked into that reading-room a happy, healthy man. I crawled out a decrepit wreck.
From: Three Men in a Boat by Jerome K. Jerome